• pleis·to·ceen
enkelvoud meervoud
naamwoord pleistoceen -
verkleinwoord - -

het pleistoceeno

  1. (geologie) geologisch tijdperk waarin de mensachtigen zich ontwikkelen, eerste tijdvak van het periode quartair, van 2.588.000 tot 11.700 jaar geleden
    • In de voorlaatste ijstijd van het pleistoceen baanden uit Scandinavië afkomstige lobben landijs zich een weg door Overijssel. [4]
  • Vóór 2006 was de spelling Pleistoceen. In specialistische publicaties blijft volgens de Taalunie spelling met een hoofdletter mogelijk, zie hier.
stellend
onverbogen pleistoceen
verbogen pleistocene
partitief pleistoceens

pleistoceen

  1. uit het pleistoceen, of met betrekking tot dat tijdperk
78 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[5]