periodiek
- pe·ri·o·diek
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | periodiek | periodieker | periodiekst |
verbogen | periodieke | periodiekere | periodiekste |
partitief | periodieks | periodiekers | - |
periodiek
- periodisch, regelmatig terugkerend
1. periodisch, regelmatig terugkerend
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | periodiek | periodieken |
verkleinwoord | periodiekje | periodiekjes |
- een regelmatig verschijnend tijdschrift
- Bij de kiosk verkoopt men allerlei periodieken.
1. tijdschrift
- Het woord periodiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "periodiek" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be