Nederlands

 
voorkant van een maandblad
Uitspraak
Woordafbreking
  • maand·blad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maandblad maandbladen
verkleinwoord maandblaadje maandblaadjes

Zelfstandig naamwoord

het maandblado

  1. een maandelijkse publicatie die per aflevering bestaat uit een bundeling van artikelen
    • In opdracht van het culturele maandblad Du gaat Bischof na de oorlog op reportage om vast te leggen hoe Frankrijk, Luxemburg, België en Nederland de oorlog zijn doorgekomen.[2] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen