paneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van paneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | paneren | te paneren | ||||||||
toekomend | zullen paneren | te zullen paneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepaneerd | te hebben gepaneerd | ||||||||
toekomend | gepaneerd zullen hebben | gepaneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
panerend | gepaneerd | ev. paneer |
mv. verouderd paneert |
panere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | paneer | paneert | paneert | paneert | paneert | paneren | paneren | paneren | |||
verleden (o.v.t.) | paneerde | paneerde | paneerde | paneerde | paneerde | paneerden | paneerden | paneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal paneren | zult/zal paneren | zult/zal paneren | zult paneren | zal paneren | zullen paneren | zullen paneren | zullen paneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou paneren | zou paneren | zou(dt) paneren | zoudt paneren | zou paneren | zouden paneren | zouden paneren | zouden paneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepaneerd | hebt gepaneerd | hebt/heeft gepaneerd | hebt gepaneerd | heeft gepaneerd | hebben gepaneerd | hebben gepaneerd | hebben gepaneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepaneerd | had gepaneerd | had gepaneerd | hadt gepaneerd | had gepaneerd | hadden gepaneerd | hadden gepaneerd | hadden gepaneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepaneerd hebben | zal/zult gepaneerd hebben | zult/zal gepaneerd hebben | zult gepaneerd hebben | zal gepaneerd hebben | zullen gepaneerd hebben | zullen gepaneerd hebben | zullen gepaneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepaneerd hebben | zou gepaneerd hebben | zou/zoudt gepaneerd hebben | zoudt gepaneerd hebben | zou gepaneerd hebben | zouden gepaneerd hebben | zouden gepaneerd hebben | zouden gepaneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepaneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepaneerd | er is gepaneerd | |||||||||
verleden | er werd gepaneerd | er was gepaneerd | |||||||||
toekomend | er zal gepaneerd worden | er zal gepaneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepaneerd worden | er zou gepaneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepaneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepaneerd worden | gepaneerd te worden | ||||||||
toekomend | gepaneerd zullen worden | gepaneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepaneerd zijn | gepaneerd te zijn | ||||||||
toekomend | gepaneerd zullen zijn | gepaneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepaneerd | wordt gepaneerd | wordt gepaneerd | wordt gepaneerd | wordt gepaneerd | worden gepaneerd | worden gepaneerd | worden gepaneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepaneerd | werd gepaneerd | werd gepaneerd | werdt gepaneerd | werd gepaneerd | werden gepaneerd | werden gepaneerd | werden gepaneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepaneerd worden | zult gepaneerd worden | zult gepaneerd worden | zult gepaneerd worden | zal gepaneerd worden | zullen gepaneerd worden | zullen gepaneerd worden | zullen gepaneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepaneerd worden | zou gepaneerd worden | zou/zoudt gepaneerd worden | zoudt gepaneerd worden | zou gepaneerd worden | zouden gepaneerd worden | zouden gepaneerd worden | zouden gepaneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepaneerd | bent gepaneerd | bent/is gepaneerd | zijt gepaneerd | is gepaneerd | zijn gepaneerd | zijn gepaneerd | zijn gepaneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepaneerd | was gepaneerd | was gepaneerd | waart gepaneerd | was gepaneerd | waren gepaneerd | waren gepaneerd | waren gepaneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepaneerd zijn | zult gepaneerd zijn | zult gepaneerd zijn | zult gepaneerd zijn | zal gepaneerd zijn | zullen gepaneerd zijn | zullen gepaneerd zijn | zullen gepaneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepaneerd zijn | zou gepaneerd zijn | zou/zoudt gepaneerd zijn | zoudt gepaneerd zijn | zou gepaneerd zijn | zouden gepaneerd zijn | zouden gepaneerd zijn | zouden gepaneerd zijn |