overvleugelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van overvleugelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overvleugelen | te overvleugelen | ||||||||
toekomend | zullen overvleugelen | te zullen overvleugelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overvleugeld | te hebben overvleugeld | ||||||||
toekomend | overvleugeld zullen hebben | overvleugeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overvleugelend | overvleugeld | ev. overvleugel |
mv. verouderd overvleugelt |
overvleugele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | overvleugel | overvleugelt | overvleugelt | overvleugelt | overvleugelt | overvleugelen | overvleugelen | overvleugelen | |||
verleden (o.v.t.) | overvleugelde | overvleugelde | overvleugelde | overvleugelde | overvleugelde | overvleugelden | overvleugelden | overvleugelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overvleugelen | zult/zal overvleugelen | zult/zal overvleugelen | zult overvleugelen | zal overvleugelen | zullen overvleugelen | zullen overvleugelen | zullen overvleugelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overvleugelen | zou overvleugelen | zou(dt) overvleugelen | zoudt overvleugelen | zou overvleugelen | zouden overvleugelen | zouden overvleugelen | zouden overvleugelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overvleugeld | hebt overvleugeld | hebt/heeft overvleugeld | hebt overvleugeld | heeft overvleugeld | hebben overvleugeld | hebben overvleugeld | hebben overvleugeld | |||
verleden (v.v.t.) | had overvleugeld | had overvleugeld | had overvleugeld | hadt overvleugeld | had overvleugeld | hadden overvleugeld | hadden overvleugeld | hadden overvleugeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overvleugeld hebben | zal/zult overvleugeld hebben | zult/zal overvleugeld hebben | zult overvleugeld hebben | zal overvleugeld hebben | zullen overvleugeld hebben | zullen overvleugeld hebben | zullen overvleugeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overvleugeld hebben | zou overvleugeld hebben | zou/zoudt overvleugeld hebben | zoudt overvleugeld hebben | zou overvleugeld hebben | zouden overvleugeld hebben | zouden overvleugeld hebben | zouden overvleugeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overvleugeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overvleugeld | er is overvleugeld | |||||||||
verleden | er werd overvleugeld | er was overvleugeld | |||||||||
toekomend | er zal overvleugeld worden | er zal overvleugeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overvleugeld worden | er zou overvleugeld zijn | |||||||||
lijdende vorm overvleugeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overvleugeld worden | overvleugeld te worden | ||||||||
toekomend | overvleugeld zullen worden | overvleugeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overvleugeld zijn | overvleugeld te zijn | ||||||||
toekomend | overvleugeld zullen zijn | overvleugeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overvleugeld | wordt overvleugeld | wordt overvleugeld | wordt overvleugeld | wordt overvleugeld | worden overvleugeld | worden overvleugeld | worden overvleugeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd overvleugeld | werd overvleugeld | werd overvleugeld | werdt overvleugeld | werd overvleugeld | werden overvleugeld | werden overvleugeld | werden overvleugeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overvleugeld worden | zult overvleugeld worden | zult overvleugeld worden | zult overvleugeld worden | zal overvleugeld worden | zullen overvleugeld worden | zullen overvleugeld worden | zullen overvleugeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overvleugeld worden | zou overvleugeld worden | zou/zoudt overvleugeld worden | zoudt overvleugeld worden | zou overvleugeld worden | zouden overvleugeld worden | zouden overvleugeld worden | zouden overvleugeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overvleugeld | bent overvleugeld | bent/is overvleugeld | zijt overvleugeld | is overvleugeld | zijn overvleugeld | zijn overvleugeld | zijn overvleugeld | |||
verleden (v.v.t.) | was overvleugeld | was overvleugeld | was overvleugeld | waart overvleugeld | was overvleugeld | waren overvleugeld | waren overvleugeld | waren overvleugeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overvleugeld zijn | zult overvleugeld zijn | zult overvleugeld zijn | zult overvleugeld zijn | zal overvleugeld zijn | zullen overvleugeld zijn | zullen overvleugeld zijn | zullen overvleugeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overvleugeld zijn | zou overvleugeld zijn | zou/zoudt overvleugeld zijn | zoudt overvleugeld zijn | zou overvleugeld zijn | zouden overvleugeld zijn | zouden overvleugeld zijn | zouden overvleugeld zijn |