• over·vleu·gel·de
vervoeging van
overvleugelen

overvleugelde

  1. enkelvoud verleden tijd van overvleugelen
    • Ik overvleugelde. 
    • Jij overvleugelde. 
    • Hij, zij, het overvleugelde. 
  2. verbogen vorm van overvleugeld, voltooid deelwoord van overvleugelen