• os·cil·le·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oscilleren
oscilleerde
geoscilleerd
zwak -d volledig

oscilleren

  1. absoluut (natuurkunde) rond een vast punt heen en weer gaan van massa of energie
    • Sommige elektronische schakelingen kunnen radio- en tv-storing veroorzaken doordat ze gemakkelijk gaan oscilleren. 
79 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]