Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·pli·tu·de
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord amplitude amplitudes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

amplitude v

  1. (natuurkunde) (elektrotechniek) de grootte, of sterkte, van een trilling. Dit kan een mechanische trilling zijn van bijvoorbeeld een snaar van een harp, of de daardoor ontstane geluidsgolf, of van enig ander periodiek verschijnsel
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen