balanceren
- Geluid: balanceren (hulp, bestand)
- ba·lan·ce·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zich in evenwicht houden’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1]
- Van het Engelse balance of het Franse balancer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
balanceren |
balanceerde |
gebalanceerd |
zwak -d | volledig |
balanceren
- inergatief evenwicht behouden om er niet vanaf te vallen
- De koorddanser balanceerde op een tien meter hoog koord.
- ▸ De ober balanceerde een zilveren dienblad op de vingertoppen van zijn gehandschoende hand.[4]
- ▸ Ik wreef mijn klamme handen droog aan mijn korte broek en stak mijn armen en wandelstokken wijd uit om als een trapezeartiest naar de overkant te balanceren, mijn blik geconcentreerd op de overkant.[5]
- overgankelijk (techniek) uitbalanceren
1. evenwicht behouden om er niet vanaf te vallen
- Het woord balanceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "balanceren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "balanceren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ balanceren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 27
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be