balancer

  1. (verouderd) balanceren
    «Un danseur de corde qui ne balance pas bien son corps est en danger de tomber.»
    Een koorddanser die niet goed balanceert, riskeert te vallen.
  2. (Canada) in balans brengen (van een bankrekening)
  3. (spreektaal) eruit gooien, eruit kieperen [1]
  4. (spreektaal) swingen, heen en weer bewegen
    «Ça balance
    Dat swingt!! [1]
  5. (spreektaal) verklikken, verlinken, hekelen [1]
    «Sandra Muller ne compte pas abandonner le combat qu’elle mène depuis bientôt cinq mois, et ce sous toutes ses formes. La journaliste, à l’origine du mot-clé #balancetonporc en octobre, n’a jamais cessé de défendre les femmes victimes de violences sexuelles et, pour elle, cela passe désormais par une bataille pour conserver la marque « Balance ton porc ».»
    Sandra Muller is niet van plan de strijd die ze al sinds vijf maanden leidt, op te geven. De journaliste van wie de slagzin #Verlinkjezwijn afkomstig is, heeft steeds de vrouwelijke slachtoffers van seksueel geweld verdedigd, en, voor haar, dat draait voortaan om het gevecht om het merk "Verlink je zwijn" te behouden.[2]
  6. (spreektaal) geven
    «Allez Christelle, balance ton numéro!»
    Vooruit Christelle, geef me je nummer! [1]