• Leenwoord uit het Frans balance 'weegschaal, waag'.
enkelvoud meervoud
balance balances

balance

  1. balans
  2. weegschaal
vervoeging
onbepaalde wijs to  balance 
he/she/it  balances 
verleden tijd  balanced 
voltooid
deelwoord
 balanced 
onvoltooid
deelwoord
 balancing 
gebiedende wijs  balance 

balance

  1. balanceren
  2. afwegen


  • Uit het Middeleeuws Latijn bilanx 'weegschaal' (verkorte vorm van Latijn libra bilanx 'waag, weegschaal met twee schalen').

balance v

  1. weegschaal
  2. (figuurlijk) balans, evenwicht
  3. (spreektaal) verlinker, verklikker
    «Balance, p’tit enculé, t'as parlé de moi à ce flic?»
    Kleine klootzak van een verklikker, heb je het over mij gehad met die smeris? [1]


  • IPA: /baˈlan.se/
  • ba·lan·ce
enkelvoud meervoud
balance balances

balance m

  1. balans
  2. schommeling
  3. weifeling, onzekerheid