• af·we·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwegen
woog af
afgewogen
klasse 2 volledig

afwegen

  1. overgankelijk het ene belang vergelijken met het andere
    • Deze zaken dienen nauwkeurig afgewogen te worden. 
     Soms moet je eerst handelen en daarna pas afwegen.[1]
  2. overgankelijk een bepaalde massa door weging afzonderen
    • Er werd 50 miligram afgewogen en opgelost in zwavelzuur. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]