• ore·ga·no
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘tuinkruid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1968 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord oregano -
verkleinwoord - -

de oreganov / m

  1. (plantkunde) een vaste plant Origanum vulgare   uit de lipbloemenfamilie (Lamiaceae  )
  2. (kruid) bladen van Origanum vulgare  , vers of gedroogd, gebruikt als keukenkruid
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]