• op·so·de·mie·te·ren

opsodemieteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opsodemieteren
sodemieterde op
opgesodemieterd
zwak -d volledig
  1. (informeel), (dysfemisme) weggaan
    • Drank is verwoestend voor je omgang met anderen. Al kon me dat kort na de dood van Hans niets schelen. Ze konden allemaal opsodemieteren. Een gevaarlijke kant van rouw is de enorme onverschilligheid ten overstaan van wat mensen van je denken en of ze nog bij je blijven of niet. Pure razernij. [2] 
    • Vorige maand werd hij zelf opgepakt toen hij in Utrecht te dicht bij een tegendemonstratie interviews aan het geven was terwijl hem was verboden daar te komen. In mei moet Wagensveld voor de rechter verschijnen. In zijn toespraken verwijst hij naar het onrecht dat Pegida volgens hem wordt aangedaan. „De elite moet opsodemieteren.” [3] 
97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]
  1. opsodemieteren op website: Etymologiebank.nl
  2. de Standaard 04 SEPTEMBER 2015 Jelle Van Riet
  3. NRC Kim Bos 5 maart 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be