afnokken
- af·nok·ken
- verbastering van 19e eeuws Engels knock off ww , slang voor "ophouden met iets te doen (en vervolgens weggaan)", op te vatten als samenstelling van af bw en nokken ww , in de betekenis van ‘weggaan’ voor het eerst aangetroffen in 1900 (zie de vindplaats hieronder) [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afnokken |
nokte af |
afgenokt |
zwak -t | volledig |
afnokken
- ergatief (informeel) weggaan, ophouden
- ▸ ze werkten in de tabak in de binnenstad, of in de reuzenpakhuizen bij de Suezbooten aan het open water, maar bijna altijd was het antwoord gegeven op het parool: om zes uur afnokken, jongens! Allen in het Paleis komen: er zal niemand aan het werk blijven! We komen allen![3]
- En daarna was hij afgenokt.
- ▸ ze werkten in de tabak in de binnenstad, of in de reuzenpakhuizen bij de Suezbooten aan het open water, maar bijna altijd was het antwoord gegeven op het parool: om zes uur afnokken, jongens! Allen in het Paleis komen: er zal niemand aan het werk blijven! We komen allen![3]
- Het woord afnokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afnokken" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ afnokken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Het Watertranssport te Amsterdam – Propaganda te water (16-06-1900) in: Het volk, dagblad voor de arbeiderspartij, Amsterdam, p. 3.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be