onzacht
- on·zacht
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onzacht | onzachter | onzachtst |
verbogen | onzachte | onzachtere | onzachtste |
partitief | onzachts | onzachters | - |
onzacht [1]
- (eufemisme) heel hard, heel ruw en met veel geweld
- Paus komt onzacht in aanraking met pausmobiel. [2]
- Woensdagochtend raakte een 17-jarige fietsster uit Nijverdal rond kwart over acht gewond bij een aanrijding op de kruising Rijssensestraat/Nijkerkendijk. Het meisje botste daar tegen een andere fietser en kwam daardoor onzacht met het asfalt in aanraking. Ze werd ter controle naar het ziekenhuis vervoerd. [3]
- Het woord onzacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onzacht" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard DINSDAG 12 SEPTEMBER 2017
- ↑ Tubantia Han Haveman 19-maart-17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be