stug
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stug
[1], [3] | stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|---|
onverbogen | stug | stugger | stugst |
verbogen | stugge | stuggere | stugste |
partitief | stugs | stuggers | - |
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘stijf’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
[2] | stellend |
---|---|
onverbogen | stug |
verbogen | (alleen predicaat) |
Bijvoeglijk naamwoord
stug
- weinig meegevend, weerbarstig
- Het valt niet mee die stugge vacht te borstelen.
- weinig waarschijnlijk, niet te geloven
- Dat lijkt me echt stug.
- (met name van personen) stijf, niet tegemoetkomend, stuurs
- De stugge houding van de vakbonden.
Bijwoord
stug
- zonder zich ergens wat van aan te trekken
- ▸ Goldie lachte zich gek toen Pogue stug bleef doorblowen tijdens het eten en ik kreeg herhaaldelijk opmerkingen naar mijn hoofd over de kwaliteit van het slijmerige water, dat inderdaad erg vies smaakte door de groene algen.[2]
Anagrammen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord stug staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stug" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "stug" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be