onttronen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van onttronen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | onttronen | te onttronen | ||||||||
toekomend | zullen onttronen | te zullen onttronen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben onttroond | te hebben onttroond | ||||||||
toekomend | onttroond zullen hebben | onttroond te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
onttronend | onttroond | ev. onttroon |
mv. verouderd onttroont |
onttrone | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | onttroon | onttroont | onttroont | onttroont | onttroont | onttronen | onttronen | onttronen | |||
verleden (o.v.t.) | onttroonde | onttroonde | onttroonde | onttroonde | onttroonde | onttroonden | onttroonden | onttroonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal onttronen | zult/zal onttronen | zult/zal onttronen | zult onttronen | zal onttronen | zullen onttronen | zullen onttronen | zullen onttronen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onttronen | zou onttronen | zou(dt) onttronen | zoudt onttronen | zou onttronen | zouden onttronen | zouden onttronen | zouden onttronen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb onttroond | hebt onttroond | hebt/heeft onttroond | hebt onttroond | heeft onttroond | hebben onttroond | hebben onttroond | hebben onttroond | |||
verleden (v.v.t.) | had onttroond | had onttroond | had onttroond | hadt onttroond | had onttroond | hadden onttroond | hadden onttroond | hadden onttroond | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal onttroond hebben | zal/zult onttroond hebben | zult/zal onttroond hebben | zult onttroond hebben | zal onttroond hebben | zullen onttroond hebben | zullen onttroond hebben | zullen onttroond hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou onttroond hebben | zou onttroond hebben | zou/zoudt onttroond hebben | zoudt onttroond hebben | zou onttroond hebben | zouden onttroond hebben | zouden onttroond hebben | zouden onttroond hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm onttroond worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt onttroond | er is onttroond | |||||||||
verleden | er werd onttroond | er was onttroond | |||||||||
toekomend | er zal onttroond worden | er zal onttroond zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou onttroond worden | er zou onttroond zijn | |||||||||
lijdende vorm onttroond worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | onttroond worden | onttroond te worden | ||||||||
toekomend | onttroond zullen worden | onttroond te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | onttroond zijn | onttroond te zijn | ||||||||
toekomend | onttroond zullen zijn | onttroond te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word onttroond | wordt onttroond | wordt onttroond | wordt onttroond | wordt onttroond | worden onttroond | worden onttroond | worden onttroond | |||
verleden (o.v.t.) | werd onttroond | werd onttroond | werd onttroond | werdt onttroond | werd onttroond | werden onttroond | werden onttroond | werden onttroond | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal onttroond worden | zult onttroond worden | zult onttroond worden | zult onttroond worden | zal onttroond worden | zullen onttroond worden | zullen onttroond worden | zullen onttroond worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onttroond worden | zou onttroond worden | zou/zoudt onttroond worden | zoudt onttroond worden | zou onttroond worden | zouden onttroond worden | zouden onttroond worden | zouden onttroond worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben onttroond | bent onttroond | bent/is onttroond | zijt onttroond | is onttroond | zijn onttroond | zijn onttroond | zijn onttroond | |||
verleden (v.v.t.) | was onttroond | was onttroond | was onttroond | waart onttroond | was onttroond | waren onttroond | waren onttroond | waren onttroond | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal onttroond zijn | zult onttroond zijn | zult onttroond zijn | zult onttroond zijn | zal onttroond zijn | zullen onttroond zijn | zullen onttroond zijn | zullen onttroond zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou onttroond zijn | zou onttroond zijn | zou/zoudt onttroond zijn | zoudt onttroond zijn | zou onttroond zijn | zouden onttroond zijn | zouden onttroond zijn | zouden onttroond zijn |