ontspannen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontspannen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontspannen | te ontspannen | ||||||
toekomend | zullen ontspannen | te zullen ontspannen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontspannen | te hebben ontspannen | ||||||
toekomend | ontspannen zullen hebben | ontspannen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
ontspannend | ontspannen | ev. ontspan |
mv. verouderd ontspant |
ontspanne | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontspan | ontspant | ontspant | ontspant | ontspant | ontspannen | ontspannen | ontspannen | |
verleden (o.v.t.) | ontspande | ontspande | ontspande | ontspande | ontspande | ontspanden | ontspanden | ontspanden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontspannen | zult/zal ontspannen | zult/zal ontspannen | zult ontspannen | zal ontspannen | zullen ontspannen | zullen ontspannen | zullen ontspannen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontspannen | zou ontspannen | zou(dt) ontspannen | zoudt ontspannen | zou ontspannen | zouden ontspannen | zouden ontspannen | zouden ontspannen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontspannen | hebt ontspannen | hebt/heeft ontspannen | hebt ontspannen | heeft ontspannen | hebben ontspannen | hebben ontspannen | hebben ontspannen | |
verleden (v.v.t.) | had ontspannen | had ontspannen | had ontspannen | hadt ontspannen | had ontspannen | hadden ontspannen | hadden ontspannen | hadden ontspannen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontspannen hebben | zal/zult ontspannen hebben | zult/zal ontspannen hebben | zult ontspannen hebben | zal ontspannen hebben | zullen ontspannen hebben | zullen ontspannen hebben | zullen ontspannen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontspannen hebben | zou ontspannen hebben | zou/zoudt ontspannen hebben | zoudt ontspannen hebben | zou ontspannen hebben | zouden ontspannen hebben | zouden ontspannen hebben | zouden ontspannen hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm ontspannen worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt ontspannen | er is ontspannen | |||||||
verleden | er werd ontspannen | er was ontspannen | |||||||
toekomend | er zal ontspannen worden | er zal ontspannen zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou ontspannen worden | er zou ontspannen zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich ontspannen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | ontspan me | wij, we | ontspannen ons | ik | ontspande me | wij, we | ontspanden ons | ik | zal me ontspannen | wij, we | zullen ons ontspannen |
2 | jij, je | ontspant je | jullie | ontspannen je | jij, je | ontspande je | jullie | ontspanden je | jij, je | zal, zult je ontspannen | jullie | zullen je ontspannen |
u | ontspant zich/u | u | ontspant zich/u | u | ontspande zich/u | u | ontspande zich/u | u | zult zich/u ontspannen | u | zult zich/u ontspannen | |
gij, ge | ontspant u | gij, ge, gijlieden |
ontspant u | gij, ge | ontspande u | gij, ge, gijlieden |
ontspande u | gij, ge | zult u ontspannen | gij, ge gijlieden |
zult u ontspannen | |
3 | hij, zij, het | ontspant zich | zij, ze | ontspannen zich | hij, zij, het | ontspande zich | zij, ze | ontspanden zich | hij, zij, het | zal zich ontspannen | zij, ze | zullen zich ontspannen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich ontspannend | zich ontspannen hebben | ontspan u/je , ontspant je | ontspanne zich |