ontraadselen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontraadselen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontraadselen | te ontraadselen | ||||||||
toekomend | zullen ontraadselen | te zullen ontraadselen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontraadseld | te hebben ontraadseld | ||||||||
toekomend | ontraadseld zullen hebben | ontraadseld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontraadselend | ontraadseld | ev. ontraadsel |
mv. verouderd ontraadselt |
ontraadsele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontraadsel | ontraadselt | ontraadselt | ontraadselt | ontraadselt | ontraadselen | ontraadselen | ontraadselen | |||
verleden (o.v.t.) | ontraadselde | ontraadselde | ontraadselde | ontraadselde | ontraadselde | ontraadselden | ontraadselden | ontraadselden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontraadselen | zult/zal ontraadselen | zult/zal ontraadselen | zult ontraadselen | zal ontraadselen | zullen ontraadselen | zullen ontraadselen | zullen ontraadselen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontraadselen | zou ontraadselen | zou(dt) ontraadselen | zoudt ontraadselen | zou ontraadselen | zouden ontraadselen | zouden ontraadselen | zouden ontraadselen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontraadseld | hebt ontraadseld | hebt/heeft ontraadseld | hebt ontraadseld | heeft ontraadseld | hebben ontraadseld | hebben ontraadseld | hebben ontraadseld | |||
verleden (v.v.t.) | had ontraadseld | had ontraadseld | had ontraadseld | hadt ontraadseld | had ontraadseld | hadden ontraadseld | hadden ontraadseld | hadden ontraadseld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontraadseld hebben | zal/zult ontraadseld hebben | zult/zal ontraadseld hebben | zult ontraadseld hebben | zal ontraadseld hebben | zullen ontraadseld hebben | zullen ontraadseld hebben | zullen ontraadseld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontraadseld hebben | zou ontraadseld hebben | zou/zoudt ontraadseld hebben | zoudt ontraadseld hebben | zou ontraadseld hebben | zouden ontraadseld hebben | zouden ontraadseld hebben | zouden ontraadseld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontraadseld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontraadseld | er is ontraadseld | |||||||||
verleden | er werd ontraadseld | er was ontraadseld | |||||||||
toekomend | er zal ontraadseld worden | er zal ontraadseld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontraadseld worden | er zou ontraadseld zijn | |||||||||
lijdende vorm ontraadseld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontraadseld worden | ontraadseld te worden | ||||||||
toekomend | ontraadseld zullen worden | ontraadseld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontraadseld zijn | ontraadseld te zijn | ||||||||
toekomend | ontraadseld zullen zijn | ontraadseld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontraadseld | wordt ontraadseld | wordt ontraadseld | wordt ontraadseld | wordt ontraadseld | worden ontraadseld | worden ontraadseld | worden ontraadseld | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontraadseld | werd ontraadseld | werd ontraadseld | werdt ontraadseld | werd ontraadseld | werden ontraadseld | werden ontraadseld | werden ontraadseld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontraadseld worden | zult ontraadseld worden | zult ontraadseld worden | zult ontraadseld worden | zal ontraadseld worden | zullen ontraadseld worden | zullen ontraadseld worden | zullen ontraadseld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontraadseld worden | zou ontraadseld worden | zou/zoudt ontraadseld worden | zoudt ontraadseld worden | zou ontraadseld worden | zouden ontraadseld worden | zouden ontraadseld worden | zouden ontraadseld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontraadseld | bent ontraadseld | bent/is ontraadseld | zijt ontraadseld | is ontraadseld | zijn ontraadseld | zijn ontraadseld | zijn ontraadseld | |||
verleden (v.v.t.) | was ontraadseld | was ontraadseld | was ontraadseld | waart ontraadseld | was ontraadseld | waren ontraadseld | waren ontraadseld | waren ontraadseld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontraadseld zijn | zult ontraadseld zijn | zult ontraadseld zijn | zult ontraadseld zijn | zal ontraadseld zijn | zullen ontraadseld zijn | zullen ontraadseld zijn | zullen ontraadseld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontraadseld zijn | zou ontraadseld zijn | zou/zoudt ontraadseld zijn | zoudt ontraadseld zijn | zou ontraadseld zijn | zouden ontraadseld zijn | zouden ontraadseld zijn | zouden ontraadseld zijn |