• ont·raad·sel·de
vervoeging van
ontraadselen

ontraadselde

  1. enkelvoud verleden tijd van ontraadselen
    • Ik ontraadselde. 
    • Jij ontraadselde. 
    • Hij, zij, het ontraadselde. 
  2. verbogen vorm van ontraadseld, voltooid deelwoord van ontraadselen