Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·op·ge·voed
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onopgevoed onopgevoeder onopgevoedst
verbogen onopgevoede onopgevoedere onopgevoedste
partitief onopgevoeds onopgevoeders -

Bijvoeglijk naamwoord

onopgevoed

  1. (van een persoon) onbeleefd, onbeschoft en onwellevend (door het ontbreken van een goede opvoeding)
     Maar aan de muren deden we niets en toen we later weer verhuisden en we nog een keer ons hoofd om de hoek van de deur staken om er zeker van te zijn dat we niets hadden vergeten, zagen we meteen dat de kamer volledig gerenoveerd zou moeten worden door professionele werklui die zich hoofdschuddend zouden afvragen wat voor verwend, onopgevoed kind deze vierkante meters had bewoond.[2]
     Welkom in het jeugdrecht, waar Jeltes opkomt voor de belangen van kinderen. Hoe moeilijk, irritant of onopgevoed ze ook zijn. „Je stáát voor ze, ook voor de schoffies, ook voor de gewetenlozen. Zij hebben ook niet zelf voor hun leven gekozen.”[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron
    Carla van der Wal
    “'Je stáát voor ze, voor de schoffies, de gewetenlozen'” (24-07-2018), Tubantia