• slecht·ge·ma·nierd
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen slechtgemanierd slechtgemanierder slechtgemanierdst
verbogen slechtgemanierde slechtgemanierdere slechtgemanierdste
partitief slechtgemanierds slechtgemanierders -

slechtgemanierd [1]

  1. op een onbeleefde wijze
     In de achterliggende decennia hebben ouders -soms ongemerkt- een steeds groter deel van de opvoedingstaak bij de scholen neergelegd. Leerkrachten worden geconfronteerd met slechtgemanierde, weinig opgevoede kinderen. De correctie van dat gedrag laten vaders en moeders vaak over aan de docenten zonder dat dit vanuit het gezin gesteund wordt. Soms is dat een gevolg van het onvermogen van ouders om op te treden, vaak is het een uitvloeisel van de overvolle agenda van vader en moeder.[2]
     Opvoeding bestrijkt een heel breed terrein, benadrukt dr. Van Deursen. Wie verkeerd is opgevoed, kan dan ook op allerlei manieren in de fout gaan. „Hij is slechtgemanierd. Hij houdt geen rekening met anderen. Hij leeft zich uit in baldadigheid. Hij gaat al heel vroeg aan de drank en brengt dan zijn gezondheid blijvende schade toe. Dat is alles gevolg van „kwade opvoeding.”[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “School en gezin” (27 november 2003), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Ieder gemeentelid is geroepen zout der aarde te zijn” (8 mei 2008), Reformatorisch Dagblad