ongelikt
- on·ge·likt
- In de betekenis van ‘ongepolijst, ruw’ voor het eerst aangetroffen in 1720 [1]
- afleiding van gelikt met het voorvoegsel on- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ongelikt | ongelikter | ongeliktst |
verbogen | ongelikte | ongeliktere | ongeliktste |
partitief | ongelikts | ongelikters | - |
ongelikt [3]
- ongepolijst, ruw, brutaal, plomp, onbeschaafd
- Botsende bassen doen je oren flapperen, gierende, afgekloven electronica dient zijn ongelikte raps.[4]
- een ongelikte beer
een ruwe, onbeschofte, onbeschaafde man
- Het verhaal in het boek is een uitvergroting daarvan, waarbij Kessels als een zuipschuit, kettingroker, vloekbeest en ongelikte beer wordt voorgesteld. Wel met een voorkeur voor sentimentele countrymuziek om maar aan te geven dat hij ook een andere, tere kant heeft. De bewondering van Thomése voor zijn vriend en reisgenoot spat van elke pagina. [5]
- Het woord ongelikt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ongelikt" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "ongelikt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ongelikt op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard WOENSDAG 2 AUGUSTUS 2017
- ↑ Tubantia Ab Zagt 22-09-2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be