• on·der·ne·mend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ondernemend ondernemender ondernemendst
verbogen ondernemende ondernemendere ondernemendste
partitief ondernemends ondernemenders -

ondernemend [1]

  1. van een persoon dat deze (commercieel) initiatief toont
    • Bijna vier jaar geleden vertrok Suus met haar ouders, twee zussen en broer naar Italië. Het avontuur van haar ondernemende ouders – die een glamping begonnen in Piemonte – was te zien bij het programma Ik Vertrek. Het ondernemersbloed blijkt ook bij dochter Suus door het lijf te stromen. Ze zette haar eigen sieradenlijn op. [2] 
    • ,,Wij zijn twee gedreven ondernemende levensgenieters met een zwak voor lekker eten. Wij zijn gespecialiseerd in Indonesische saté en serveren dit op stokjes in kip (ayam) en varken (babi). Ook hebben wij een samenwerking met een bakkerij die een speciaal broodje bakt op ons verzoek, met de juiste vorm, lengte en uiteraard kwaliteit, om als broodje kipsaté aan te bieden." [3] 
    • De Junior Startup Challenge is een initiatief van het Saxion Centrum voor Ondernemerschap, Carmel stichting en de gemeente Enschede. Doel is om ondernemend gedrag bij middelbare scholieren te stimuleren. Tibbe heeft een ondernemende reis naar Montenegro gewonnen. [4] 
    • Gelderland is vanavond in Brussel uitgeroepen tot één van de meest ondernemende regio's van Europa. In 2019 mag de provincie zich European Entrepreneurial Region van het jaar noemen, samen met het Spaanse Asturië en het Griekse Thessaloniki. [5] 
vervoeging van: ondernemen
verbogen vorm: ondernemende

ondernemend

  1. onvoltooid deelwoord van ondernemen
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]