• voort·va·rend
  • In de betekenis van ‘snel doorzettend’ voor het eerst aangetroffen in 1603 [1]
vervoeging van: voortvaren
verbogen vorm: voortvarende

voortvarend

  1. onvoltooid deelwoord van voortvaren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen voortvarend voortvarender voortvarendst
verbogen voortvarende voortvarendere voortvarendste
partitief voortvarends voortvarenders -

voortvarend

  1. met grote snelheid en kracht vooruitgaan
    • De afspraken met werkgevers over meer banen voor mensen met een arbeidsbeperking worden voortvarend uitgevoerd. [2] 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]