omwoelen/vervoeging
1 (de grond) oppervlakkig omwerken 2 in wanorde brengen, door elkaar halen
vervoeging van de bedrijvende vorm van omwoelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omwoelen | om te woelen | ||||||||
toekomend | zullen omwoelen om zullen woelen |
te zullen omwoelen om te zullen woelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgewoeld | te hebben omgewoeld | ||||||||
toekomend | omgewoeld zullen hebben | omgewoeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omwoelend | omgewoeld | ev. woel om |
mv. verouderd woelt om |
woele om (bijzin) omwoele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | woel om | woelt om | woelt om | woelt om | woelt om | woelen om | woelen om | woelen om | |||
verleden (o.v.t.) | woelde om | woelde om | woelde om | woelde om | woelde om | woelden om | woelden om | woelden om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omwoelen | zult/zal omwoelen | zult/zal omwoelen | zult omwoelen | zal omwoelen | zullen omwoelen | zullen omwoelen | zullen omwoelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omwoelen | zou omwoelen | zou(dt) omwoelen | zoudt omwoelen | zou omwoelen | zouden omwoelen | zouden omwoelen | zouden omwoelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omwoel | omwoelt | omwoelt | omwoelt | omwoelt | omwoelen | omwoelen | omwoelen | |||
verleden (o.v.t.) | omwoelde | omwoelde | omwoelde | omwoelde | omwoelde | omwoelden | omwoelden | omwoelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omwoelen om zal woelen |
zult/zal omwoelen om zult/zal woelen |
zult/zal omwoelen om zult/zal woelen |
zult omwoelen om zult woelen |
zal omwoelen om zal woelen |
zullen omwoelen om zullen woelen |
zullen omwoelen om zullen woelen |
zullen omwoelen om zullen woelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omwoelen om zou woelen |
zou omwoelen om zou woelen |
zou(dt) omwoelen om zou(dt) woelen |
zoudt omwoelen om zoudt woelen |
zou omwoelen om zou woelen |
zouden omwoelen om zouden woelen |
zouden omwoelen om zouden woelen |
zouden omwoelen om zouden woelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgewoeld | hebt omgewoeld | hebt/heeft omgewoeld | hebt omgewoeld | heeft omgewoeld | hebben omgewoeld | hebben omgewoeld | hebben omgewoeld | |||
verleden (v.v.t.) | had omgewoeld | had omgewoeld | had omgewoeld | hadt omgewoeld | had omgewoeld | hadden omgewoeld | hadden omgewoeld | hadden omgewoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgewoeld hebben | zal/zult omgewoeld hebben | zult/zal omgewoeld hebben | zult omgewoeld hebben | zal omgewoeld hebben | zullen omgewoeld hebben | zullen omgewoeld hebben | zullen omgewoeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgewoeld hebben | zou omgewoeld hebben | zou/zoudt omgewoeld hebben | zoudt omgewoeld hebben | zou omgewoeld hebben | zouden omgewoeld hebben | zouden omgewoeld hebben | zouden omgewoeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgewoeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgewoeld | er is omgewoeld | |||||||||
verleden | er werd omgewoeld | er was omgewoeld | |||||||||
toekomend | er zal omgewoeld worden | er zal omgewoeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgewoeld worden | er zou omgewoeld zijn | |||||||||
lijdende vorm omgewoeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgewoeld worden | omgewoeld te worden | ||||||||
toekomend | omgewoeld zullen worden | omgewoeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgewoeld zijn | omgewoeld te zijn | ||||||||
toekomend | omgewoeld zullen zijn | omgewoeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgewoeld | wordt omgewoeld | wordt omgewoeld | wordt omgewoeld | wordt omgewoeld | worden omgewoeld | worden omgewoeld | worden omgewoeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgewoeld | werd omgewoeld | werd omgewoeld | werdt omgewoeld | werd omgewoeld | werden omgewoeld | werden omgewoeld | werden omgewoeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgewoeld worden | zult omgewoeld worden | zult omgewoeld worden | zult omgewoeld worden | zal omgewoeld worden | zullen omgewoeld worden | zullen omgewoeld worden | zullen omgewoeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgewoeld worden | zou omgewoeld worden | zou/zoudt omgewoeld worden | zoudt omgewoeld worden | zou omgewoeld worden | zouden omgewoeld worden | zouden omgewoeld worden | zouden omgewoeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgewoeld | bent omgewoeld | bent/is omgewoeld | zijt omgewoeld | is omgewoeld | zijn omgewoeld | zijn omgewoeld | zijn omgewoeld | |||
verleden (v.v.t.) | was omgewoeld | was omgewoeld | was omgewoeld | waart omgewoeld | was omgewoeld | waren omgewoeld | waren omgewoeld | waren omgewoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgewoeld zijn | zult omgewoeld zijn | zult omgewoeld zijn | zult omgewoeld zijn | zal omgewoeld zijn | zullen omgewoeld zijn | zullen omgewoeld zijn | zullen omgewoeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgewoeld zijn | zou omgewoeld zijn | zou/zoudt omgewoeld zijn | zoudt omgewoeld zijn | zou omgewoeld zijn | zouden omgewoeld zijn | zouden omgewoeld zijn | zouden omgewoeld zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van omwoelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omwoelen | te omwoelen | ||||||||
toekomend | zullen omwoelen | te zullen omwoelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omwoeld | te hebben omwoeld | ||||||||
toekomend | omwoeld zullen hebben | omwoeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omwoelend | omwoeld | ev. omwoel |
mv. verouderd omwoelt |
omwoele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omwoel | omwoelt | omwoelt | omwoelt | omwoelt | omwoelen | omwoelen | omwoelen | |||
verleden (o.v.t.) | omwoelde | omwoelde | omwoelde | omwoelde | omwoelde | omwoelden | omwoelden | omwoelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omwoelen | zult/zal omwoelen | zult/zal omwoelen | zult omwoelen | zal omwoelen | zullen omwoelen | zullen omwoelen | zullen omwoelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omwoelen | zou omwoelen | zou(dt) omwoelen | zoudt omwoelen | zou omwoelen | zouden omwoelen | zouden omwoelen | zouden omwoelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omwoeld | hebt omwoeld | hebt/heeft omwoeld | hebt omwoeld | heeft omwoeld | hebben omwoeld | hebben omwoeld | hebben omwoeld | |||
verleden (v.v.t.) | had omwoeld | had omwoeld | had omwoeld | hadt omwoeld | had omwoeld | hadden omwoeld | hadden omwoeld | hadden omwoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omwoeld hebben | zal/zult omwoeld hebben | zult/zal omwoeld hebben | zult omwoeld hebben | zal omwoeld hebben | zullen omwoeld hebben | zullen omwoeld hebben | zullen omwoeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omwoeld hebben | zou omwoeld hebben | zou/zoudt omwoeld hebben | zoudt omwoeld hebben | zou omwoeld hebben | zouden omwoeld hebben | zouden omwoeld hebben | zouden omwoeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omwoeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omwoeld | er is omwoeld | |||||||||
verleden | er werd omwoeld | er was omwoeld | |||||||||
toekomend | er zal omwoeld worden | er zal omwoeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omwoeld worden | er zou omwoeld zijn | |||||||||
lijdende vorm omwoeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omwoeld worden | omwoeld te worden | ||||||||
toekomend | omwoeld zullen worden | omwoeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omwoeld zijn | omwoeld te zijn | ||||||||
toekomend | omwoeld zullen zijn | omwoeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omwoeld | wordt omwoeld | wordt omwoeld | wordt omwoeld | wordt omwoeld | worden omwoeld | worden omwoeld | worden omwoeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd omwoeld | werd omwoeld | werd omwoeld | werdt omwoeld | werd omwoeld | werden omwoeld | werden omwoeld | werden omwoeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omwoeld worden | zult omwoeld worden | zult omwoeld worden | zult omwoeld worden | zal omwoeld worden | zullen omwoeld worden | zullen omwoeld worden | zullen omwoeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omwoeld worden | zou omwoeld worden | zou/zoudt omwoeld worden | zoudt omwoeld worden | zou omwoeld worden | zouden omwoeld worden | zouden omwoeld worden | zouden omwoeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omwoeld | bent omwoeld | bent/is omwoeld | zijt omwoeld | is omwoeld | zijn omwoeld | zijn omwoeld | zijn omwoeld | |||
verleden (v.v.t.) | was omwoeld | was omwoeld | was omwoeld | waart omwoeld | was omwoeld | waren omwoeld | waren omwoeld | waren omwoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omwoeld zijn | zult omwoeld zijn | zult omwoeld zijn | zult omwoeld zijn | zal omwoeld zijn | zullen omwoeld zijn | zullen omwoeld zijn | zullen omwoeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omwoeld zijn | zou omwoeld zijn | zou/zoudt omwoeld zijn | zoudt omwoeld zijn | zou omwoeld zijn | zouden omwoeld zijn | zouden omwoeld zijn | zouden omwoeld zijn |