Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·woel·de

Werkwoord

vervoeging van
omwoelen

omwoelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omwoelen
    • ... dat ik omwoelde. 
    • ... dat jij omwoelde. 
    • ... dat hij, zij, het omwoelde. 
  2. verbogen vorm van omwoeld, voltooid deelwoord van omwoelen
vervoeging van
omwoelen

omwoelde

  1. enkelvoud verleden tijd van omwoelen
    • Ik omwoelde. 
    • Jij omwoelde. 
    • Hij, zij, het omwoelde.