oligoceen
- oli·go·ceen
- van Duits Oligozän en Engels Oligocene, naam voorgesteld in 1854 door de Duitse geoloog H.E. Beyrich; afgeleid van Oudgrieks ὀλίγος (olígos) "weinig" en καινός (kainós) "nieuw", dus: "weinig nieuw (leven)";[1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oligoceen | - |
verkleinwoord | - | - |
het oligoceen o
- (geologie) geologisch tijdperk waarin wat meer moderne levensvormen naar voren kwamen, derde en laatste tijdvak van de periode paleogeen van 34 tot 23 miljoen jaar geleden
- Het oligoceen komt na het eoceen en wordt gevolgd door het mioceen.
- Vóór 2006 was de spelling Oligoceen. In specialistische publicaties blijft volgens de Taalunie spelling met een hoofdletter mogelijk, zie hier.
- tijdvak (geologie)
- paleogeen
- cenozoïcum of kaenozoïcum
- fanerozoïcum
stellend | |
---|---|
onverbogen | oligoceen |
verbogen | oligocene |
partitief | oligoceens |
oligoceen
- uit het oligoceen of betrekking hebbend op dat tijdperk
- Het woord oligoceen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oligoceen" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Grace Wilmarth, M."The Geologic Time Classification of the United States Geological Survey Compared with Other Classifications" (1925) US Department of the Interior, Washington; pp. 50, 53; geraadpleegd 2016-02-02
- ↑ oligoceen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be