• pa·leo·ceen
enkelvoud meervoud
naamwoord paleoceen -
verkleinwoord - -

het paleoceeno

  1. (geologie) geologisch tijdperk waarin een grote verscheidenheid van zoogdieren ontstond, eerste tijdvak van het era paleogeen, van 66 tot 56 miljoen jaar geleden
    • De 'meest recente' plotse opwarming dateert van het einde van het paleoceen, ongeveer 56 miljoen jaar geleden. [4]
  • Vóór 2006 was de spelling Paleoceen. In specialistische publicaties blijft volgens de Taalunie spelling met een hoofdletter mogelijk, zie hier.
  • Vóór 1955 was de spelling Palaeoceen.
stellend
onverbogen paleoceen
verbogen paleocene
partitief paleoceens

paleoceen

  1. uit het paleoceen of betrekking hebbend op dat tijdperk
    • Dit fossiel is van paleocene ouderdom.