norma v

  1. regel, wet; een bindende manier van voorgeschreven menselijk gedrag


norma v

  1. regel, wet; een bindende manier van voorgeschreven menselijk gedrag


  • nor·ma
enkelvoud meervoud
norma normas

norma v

  1. norm


  • nor·ma
  • Leenwoord uit het Latijn

norma v

  1. regel, wet; een bindende manier van voorgeschreven menselijk gedrag
    «Evropská unie sice nevydala žádný předpis, který by zakazoval bít děti, ale zásada nepoužívat tento způsob trestu je přijímána jako nepsaná norma v civilizovaných zemích.»
    De Europese Unie heeft weliswaar geen voorschrift uitgegeven, die het slaan van kinderen zou verbieden, maar in principe wordt het niet gebruiken van deze manier van straffen beschouwd als een ongeschreven regel in geciviliseerde landen.
  2. voorschrift, richtlijn, norm, standaard
    «Některé československé státní normy platily ještě dlouho po zániku československého státu.»
    Enkele staatsnormen van Tsjecho-Slowakije golden nog lang na het ontbinding van de Tsjecho-Slowaakse staat.
  3. norm, regel; stelsel van meestal ongeschreven gedragsregels, gebaseerd op een stelsel van waarden
    «Odkládání rodičovství do věku přes třicet let se v poslední době stalo normou
    Het uitstellen van het ouderschap tot na de dertig jaar is de laatste tijd de norm geworden.
  4. (wiskunde) norm; eigenschap die veel overeenkomst vertoont met het dagelijkse begrip grootte
  1. pravidlo o, zákon monbezield
  2. standard monbezield, směrnice v
  3. normál monbezield, normálnost v, obvyklost v, běžnost v, zvyk monbezield
  1. neobvyklost v, unikátnost v