nitreren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van nitreren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nitreren | te nitreren | ||||||||
toekomend | zullen nitreren | te zullen nitreren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben genitreerd | te hebben genitreerd | ||||||||
toekomend | genitreerd zullen hebben | genitreerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
nitrerend | genitreerd | ev. nitreer |
mv. verouderd nitreert |
nitrere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | nitreer | nitreert | nitreert | nitreert | nitreert | nitreren | nitreren | nitreren | |||
verleden (o.v.t.) | nitreerde | nitreerde | nitreerde | nitreerde | nitreerde | nitreerden | nitreerden | nitreerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nitreren | zult/zal nitreren | zult/zal nitreren | zult nitreren | zal nitreren | zullen nitreren | zullen nitreren | zullen nitreren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nitreren | zou nitreren | zou(dt) nitreren | zoudt nitreren | zou nitreren | zouden nitreren | zouden nitreren | zouden nitreren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb genitreerd | hebt genitreerd | hebt/heeft genitreerd | hebt genitreerd | heeft genitreerd | hebben genitreerd | hebben genitreerd | hebben genitreerd | |||
verleden (v.v.t.) | had genitreerd | had genitreerd | had genitreerd | hadt genitreerd | had genitreerd | hadden genitreerd | hadden genitreerd | hadden genitreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genitreerd hebben | zal/zult genitreerd hebben | zult/zal genitreerd hebben | zult genitreerd hebben | zal genitreerd hebben | zullen genitreerd hebben | zullen genitreerd hebben | zullen genitreerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genitreerd hebben | zou genitreerd hebben | zou/zoudt genitreerd hebben | zoudt genitreerd hebben | zou genitreerd hebben | zouden genitreerd hebben | zouden genitreerd hebben | zouden genitreerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm genitreerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt genitreerd | er is genitreerd | |||||||||
verleden | er werd genitreerd | er was genitreerd | |||||||||
toekomend | er zal genitreerd worden | er zal genitreerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou genitreerd worden | er zou genitreerd zijn | |||||||||
lijdende vorm genitreerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | genitreerd worden | genitreerd te worden | ||||||||
toekomend | genitreerd zullen worden | genitreerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | genitreerd zijn | genitreerd te zijn | ||||||||
toekomend | genitreerd zullen zijn | genitreerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word genitreerd | wordt genitreerd | wordt genitreerd | wordt genitreerd | wordt genitreerd | worden genitreerd | worden genitreerd | worden genitreerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd genitreerd | werd genitreerd | werd genitreerd | werdt genitreerd | werd genitreerd | werden genitreerd | werden genitreerd | werden genitreerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal genitreerd worden | zult genitreerd worden | zult genitreerd worden | zult genitreerd worden | zal genitreerd worden | zullen genitreerd worden | zullen genitreerd worden | zullen genitreerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou genitreerd worden | zou genitreerd worden | zou/zoudt genitreerd worden | zoudt genitreerd worden | zou genitreerd worden | zouden genitreerd worden | zouden genitreerd worden | zouden genitreerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben genitreerd | bent genitreerd | bent/is genitreerd | zijt genitreerd | is genitreerd | zijn genitreerd | zijn genitreerd | zijn genitreerd | |||
verleden (v.v.t.) | was genitreerd | was genitreerd | was genitreerd | waart genitreerd | was genitreerd | waren genitreerd | waren genitreerd | waren genitreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genitreerd zijn | zult genitreerd zijn | zult genitreerd zijn | zult genitreerd zijn | zal genitreerd zijn | zullen genitreerd zijn | zullen genitreerd zijn | zullen genitreerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genitreerd zijn | zou genitreerd zijn | zou/zoudt genitreerd zijn | zoudt genitreerd zijn | zou genitreerd zijn | zouden genitreerd zijn | zouden genitreerd zijn | zouden genitreerd zijn |