Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ni·treer

Werkwoord

vervoeging van
nitreren

nitreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nitreren
    • Ik nitreer. 
  2. gebiedende wijs van nitreren
    • Nitreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nitreren
    • Nitreer je?