moreel
- mo·reel
- In de betekenis van ‘zedelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1889 [1]
- afgeleid van het Frans moral of van het Latijnse morus met het achtervoegsel -eel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moreel | - |
verkleinwoord | - | - |
het moreel o
- de geestesgesteldheid, geestelijke weerbaarheid, moed, werkkracht of strijdlust die iemand bezit
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | moreel | moreler | moreelst |
verbogen | morele | morelere | moreelste |
partitief | moreels | morelers | - |
moreel
- wat het moreel betreft
- Het optreden van deze acteurs gaf de soldaten een morele opkikker.
- wat de moraal, de zeden of de normen betreft
- Hoewel wettelijk toegestaan is deze handelswijze is toch niet moreel te noemen.
- [2] immoreel
- Het woord moreel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "moreel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "moreel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ moreel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be