montage
- mon·ta·ge
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het monteren’ voor het eerst aangetroffen in 1908 [1]
- Naamwoord van handeling van monteren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | montage | montages |
verkleinwoord |
de montage v
- het monteren
- samenstelling van audio-visuele fragmenten, iets dat gemonteerd is
- het samenstellen van audio-visuele of fysieke onderdelen, montage periode
1.
- Het woord montage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "montage" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "montage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ montage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be