Een moker
  • mo·ker
  • In de betekenis van ‘breekhamer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1657 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord moker mokers
verkleinwoord mokertje mokertjes

de mokerm

  1. (gereedschap) een zeer zware hamer met korte steel, die gewoonlijk voor smeed-, hak- en breekwerk gebruikt wordt
    • Voor het hanteren van een moker moet men een sterke hand hebben. 
vervoeging van
mokeren

moker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mokeren
    • Ik moker. 
  2. gebiedende wijs van mokeren
    • Moker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mokeren
    • Moker je? 
95 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]


moker

  1. nat