[1] moeke
  • moe·ke
enkelvoud meervoud
naamwoord moeke moekes
verkleinwoord

de moekev / m, het moekeo

  1. oubollige naam voor een vrouw die een kind heeft gekregen
  2. (pejoratief) vrouw die zich heel erg uitslooft in de huishouding
    • Om enigszins het kaf van het koren te scheiden besloten ze een duidelijke advertentie te plaatsen. 'Gezocht: Ouderwetse schoonmaakster', luidde de tekst. Sies: "We hebben heel veel reacties op de advertentie gehad." Wat zoeken ze dan precies? "Een 'echte moeke' van 40 of 50 jaar. Het liefst met veel kinderen." [2] 
  3. oude vrouw
    • Voor de zelfgekozen dood van de 99-jarige 'Moeke' Heringa was destijds geen alternatief voorhanden. De huisarts weigerde mee te werken, bleek dinsdag ter zitting in de rechtbank in Zutphen. [3] 
89 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]