misdelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van misdelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | misdelen | te misdelen | ||||||||
toekomend | zullen misdelen | te zullen misdelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben misdeeld | te hebben misdeeld | ||||||||
toekomend | misdeeld zullen hebben | misdeeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
misdelend | misdeeld | ev. misdeel |
mv. verouderd misdeelt |
misdele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | misdeel | misdeelt | misdeelt | misdeelt | misdeelt | misdelen | misdelen | misdelen | |||
verleden (o.v.t.) | misdeelde | misdeelde | misdeelde | misdeelde | misdeelde | misdeelden | misdeelden | misdeelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal misdelen | zult/zal misdelen | zult/zal misdelen | zult misdelen | zal misdelen | zullen misdelen | zullen misdelen | zullen misdelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou misdelen | zou misdelen | zou(dt) misdelen | zoudt misdelen | zou misdelen | zouden misdelen | zouden misdelen | zouden misdelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb misdeeld | hebt misdeeld | hebt/heeft misdeeld | hebt misdeeld | heeft misdeeld | hebben misdeeld | hebben misdeeld | hebben misdeeld | |||
verleden (v.v.t.) | had misdeeld | had misdeeld | had misdeeld | hadt misdeeld | had misdeeld | hadden misdeeld | hadden misdeeld | hadden misdeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal misdeeld hebben | zal/zult misdeeld hebben | zult/zal misdeeld hebben | zult misdeeld hebben | zal misdeeld hebben | zullen misdeeld hebben | zullen misdeeld hebben | zullen misdeeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou misdeeld hebben | zou misdeeld hebben | zou/zoudt misdeeld hebben | zoudt misdeeld hebben | zou misdeeld hebben | zouden misdeeld hebben | zouden misdeeld hebben | zouden misdeeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm misdeeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt misdeeld | er is misdeeld | |||||||||
verleden | er werd misdeeld | er was misdeeld | |||||||||
toekomend | er zal misdeeld worden | er zal misdeeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou misdeeld worden | er zou misdeeld zijn | |||||||||
lijdende vorm misdeeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | misdeeld worden | misdeeld te worden | ||||||||
toekomend | misdeeld zullen worden | misdeeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | misdeeld zijn | misdeeld te zijn | ||||||||
toekomend | misdeeld zullen zijn | misdeeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word misdeeld | wordt misdeeld | wordt misdeeld | wordt misdeeld | wordt misdeeld | worden misdeeld | worden misdeeld | worden misdeeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd misdeeld | werd misdeeld | werd misdeeld | werdt misdeeld | werd misdeeld | werden misdeeld | werden misdeeld | werden misdeeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal misdeeld worden | zult misdeeld worden | zult misdeeld worden | zult misdeeld worden | zal misdeeld worden | zullen misdeeld worden | zullen misdeeld worden | zullen misdeeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou misdeeld worden | zou misdeeld worden | zou/zoudt misdeeld worden | zoudt misdeeld worden | zou misdeeld worden | zouden misdeeld worden | zouden misdeeld worden | zouden misdeeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben misdeeld | bent misdeeld | bent/is misdeeld | zijt misdeeld | is misdeeld | zijn misdeeld | zijn misdeeld | zijn misdeeld | |||
verleden (v.v.t.) | was misdeeld | was misdeeld | was misdeeld | waart misdeeld | was misdeeld | waren misdeeld | waren misdeeld | waren misdeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal misdeeld zijn | zult misdeeld zijn | zult misdeeld zijn | zult misdeeld zijn | zal misdeeld zijn | zullen misdeeld zijn | zullen misdeeld zijn | zullen misdeeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou misdeeld zijn | zou misdeeld zijn | zou/zoudt misdeeld zijn | zoudt misdeeld zijn | zou misdeeld zijn | zouden misdeeld zijn | zouden misdeeld zijn | zouden misdeeld zijn |