mijt
- mijt
- [1] van Middelnederlands mite, in de betekenis van ‘spinachtige’ aangetroffen vanaf 1287 [1] [2] [3]
- [2] van Latijn meta, in de betekenis van ‘zorgvuldig opgestapelde hoop hooi of stro’ aangetroffen vanaf 1428 [4] [5] [3]
- [3] van Middelnederlands mite, in de betekenis van ‘muntje’ aangetroffen vanaf 1300 [6] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mijt | mijten |
verkleinwoord | mijtje | mijtjes |
- (spinachtigen) benaming voor dieren uit de superorde Acariformes kleine geleedpotige, overwegend parasitisch levende diertjes
- (landbouw) opgestapelde hoop hooi, stro, takkenbossen en dergelijke
- (numismatiek) (verouderd) muntje met de waarde van een achtenveertigste van een stuiver
- [2] stapel
1. benaming voor dieren uit de superorde Acariformes
vervoeging van |
---|
mijten |
mijt
- Het woord mijt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mijt" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ mijt (spinachtige) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 3,2 "mijt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ mijt (zorgvuldig opgestapelde hoop hooi, stro) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ mijt (muntje) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be