meid
- meid
- van Middelnederlands meit, door palatalisering van de -g- ontstaan uit meget /maget "maagd", in de betekenis van ‘jong meisje’ voor het eerst aangetroffen in 1488 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meid | meiden |
verkleinwoord | meidje (meisje) |
meidjes (meisjes) |
de meid v
- (informeel) jonge vrouw
- Die meiden hadden weer eens een hoop lol.
- (verouderd) werkster, dienstmeisje
- barmeid, boerenmeid, bovenmeid, dienstmeid, kamermeid, keukenmeid, kindermeid, moffenmeid, schommelmeid, schuurmeid, straatmeid
- meidenband, meidenfilm, meidengek, meidengroep, meidenhuis, meidenmoeder, meidenopvanghuis, meidentelefoon, meidenverslinder, meidenverslindster, meidenwegloophuis
1.
- Het woord meid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ meid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "meid" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be