nana v

  1. (spreektaal) vrouw, meid, griet
    «A l’usine, j’suis le seul mec au milieu de cinquante nanas
    Ik ben op de fabriek de enige kerel tussen vijftig meiden. [1]
  2. (spreektaal) vaste vriendin
    «Le samedi, j’le passe avec des potes, le dimanche avec ma nana
    Zaterdags ben ik bij mijn vrienden, zondags bij mijn mokkel. [1]