Nederlands

 
middagmaal op het werk
Uitspraak
Woordafbreking
  • mid·dag·maal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord middagmaal middagmalen
verkleinwoord middagmaaltje middagmaaltjes

Zelfstandig naamwoord

middagmaal o [1]

  1. maaltijd die men rond 12 uur eet
    • Ik had van mijn moeder voor school een middagmaal meegekregen bestaand uit 2 boterhammen met worst, 2 boterhammen met kaas en één boterham met jam. Ook zat er een beker melk en een appel bij, en natuurlijk een servet om mijn handen schoon te maken na het eten. Dit alles had ze keurig verpakt in een boterhamtrommel. 
Synoniemen
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
middagmalen

middagmaal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van middagmalen
    • Ik middagmaal. 
  2. gebiedende wijs van middagmalen
    • Middagmaal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van middagmalen
    • Middagmaal je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen