middagmaal op het werk
  • mid·dag·maal
enkelvoud meervoud
naamwoord middagmaal middagmalen
verkleinwoord middagmaaltje middagmaaltjes

het middagmaalo

  1. maaltijd die men rond 12 uur eet
    • Ik had van mijn moeder voor school een middagmaal meegekregen bestaand uit 2 boterhammen met worst, 2 boterhammen met kaas en één boterham met jam. Ook zat er een beker melk en een appel bij, en natuurlijk een servet om mijn handen schoon te maken na het eten. Dit alles had ze keurig verpakt in een boterhamtrommel. 
vervoeging van
middagmalen

middagmaal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van middagmalen
    • Ik middagmaal. 
  2. gebiedende wijs van middagmalen
    • Middagmaal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van middagmalen
    • Middagmaal je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]