meewerken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van meewerken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meewerken | mee te werken | ||||||
toekomend | zullen meewerken mee zullen werken |
te zullen meewerken mee te zullen werken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben meegewerkt | te hebben meegewerkt | ||||||
toekomend | meegewerkt zullen hebben | meegewerkt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meewerkend | meegewerkt | ev. werk mee |
mv. verouderd werkt mee |
werke mee (bijzin) meewerke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | werk mee | werkt mee | werkt mee | werkt mee | werkt mee | werken mee | werken mee | werken mee | |
verleden (o.v.t.) | werkte mee | werkte mee | werkte mee | werkte mee | werkte mee | werkten mee | werkten mee | werkten mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meewerken | zult/zal meewerken | zult/zal meewerken | zult meewerken | zal meewerken | zullen meewerken | zullen meewerken | zullen meewerken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meewerken | zou meewerken | zou(dt) meewerken | zoudt meewerken | zou meewerken | zouden meewerken | zouden meewerken | zouden meewerken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meewerk | meewerkt | meewerkt | meewerkt | meewerkt | meewerken | meewerken | meewerken | |
verleden (o.v.t.) | meewerkte | meewerkte | meewerkte | meewerkte | meewerkte | meewerkten | meewerkten | meewerkten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meewerken mee zal werken |
zult/zal meewerken mee zult/zal werken |
zult/zal meewerken mee zult/zal werken |
zult meewerken mee zult werken |
zal meewerken mee zal werken |
zullen meewerken mee zullen werken |
zullen meewerken mee zullen werken |
zullen meewerken mee zullen werken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meewerken mee zou werken |
zou meewerken mee zou werken |
zou(dt) meewerken mee zou(dt) werken |
zoudt meewerken mee zoudt werken |
zou meewerken mee zou werken |
zouden meewerken mee zouden werken |
zouden meewerken mee zouden werken |
zouden meewerken mee zouden werken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb meegewerkt | hebt meegewerkt | hebt/heeft meegewerkt | hebt meegewerkt | heeft meegewerkt | hebben meegewerkt | hebben meegewerkt | hebben meegewerkt | |
verleden (v.v.t.) | had meegewerkt | had meegewerkt | had meegewerkt | hadt meegewerkt | had meegewerkt | hadden meegewerkt | hadden meegewerkt | hadden meegewerkt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal meegewerkt hebben | zal/zult meegewerkt hebben | zult/zal meegewerkt hebben | zult meegewerkt hebben | zal meegewerkt hebben | zullen meegewerkt hebben | zullen meegewerkt hebben | zullen meegewerkt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou meegewerkt hebben | zou meegewerkt hebben | zou/zoudt meegewerkt hebben | zoudt meegewerkt hebben | zou meegewerkt hebben | zouden meegewerkt hebben | zouden meegewerkt hebben | zouden meegewerkt hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm meegewerkt worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt meegewerkt | er is meegewerkt | |||||||
verleden | er werd meegewerkt | er was meegewerkt | |||||||
toekomend | er zal meegewerkt worden | er zal meegewerkt zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou meegewerkt worden | er zou meegewerkt zijn |