masculien
- mas·cu·lien
- uit het Latijn [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | masculien | masculiener | masculienst |
verbogen | masculiene | masculienere | masculienste |
partitief | masculiens | masculieners | - |
masculien [2]
- met kenmerken die typische voor mannen zouden gelden
- Van het masculiene stigma dat als koperpoets op haar instrument kleeft, heeft ze weinig last. Sensuele lijnen of fragiele verstillingen zijn haar ding, militaire stotterinkjes en virtuoze loopjes zet ze neer met jaloersmakende precisie. [3]
- Een groepje Amerikaanse mannen heeft er een sport van gemaakt om maffe masculiene versies te maken van clichéfoto's die vrouwen in hun ogen vaak van zichzelf maken. Een springkiekje voor de Eiffeltoren, selfie op de zonnebank of een snapshot van zongebruinde benen in het zand van een paradijselijk strand. [4]
- (taalkunde) een van de geslachten van zelfstandige naamwoorden
- Het woord masculien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "masculien" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ masculien op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 06/04/2013 door tjb
- ↑ Tubantia Timon Van Mechelen 01-10-2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be