maanzaad
- maan·zaad
- In de betekenis van ‘zaad van de maankop’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- van Duits Mohnsaat, waarin Mohn klaproos of meer algemeen papaver betekent; hetzelfde 'maan-' is terug te vinden in maankop en maanbol[2], het gaat dus niet om een samenstelling met 'maan (hemellichaam)'
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maanzaad | maanzaden |
verkleinwoord | maanzaadje | maanzaadjes |
het maanzaad o
- (plantkunde) (voeding) (specerij) de populaire naam van het zaad uit de maanbol van de klaproos (Papaver somniferum )
1.
- Het woord maanzaad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maanzaad" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "maanzaad" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be