Lupine
  • lu·pi·ne
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1514 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lupine lupinen
lupines
verkleinwoord lupinetje lupinetjes

de lupinev / m

  1. (plantkunde) geslacht 'Lupinus   uit de vlinderbloemenfamilie Fabaceae   met telt zo'n 200 soorten en vele hybriden en cultivars
    (wikidata: lupine  )
  2. (groente) gele zaden van de plant Lupinus  
    • We hebben zowel blauwe als gele lupinen in de tuin. 
      (wikidata: lupine  )
77 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[2]