• lub
enkelvoud meervoud
naamwoord lub lubben
verkleinwoord lubje lubjes

lub [2] [3]

  1. plooi in kraag of mouw
vervoeging van
lubben

lub

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lubben
    • Ik lub. 
  2. gebiedende wijs van lubben
    • Lub! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lubben
    • Lub je? 


  • lub
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *ljubo

lub

  1. of

lub

  1. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van lubić


  • lub

lub monbezield

  1. (muziekinstrument) zijwand