loggen
- log·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
loggen |
logde |
gelogd |
zwak -d | volledig |
loggen
- (scheepvaart), (verouderd) de vaart/snelheid van een schip met een log bepalen en noteren in het logboek
- Bij het loggen met de handlog zet één matroos de log overboord en hij telt de merkjes (knopen) op de lijn die door zijn hand gaan, de ander hanteert een zandlopertje.
- het stelselmatig registreren van gegevens betreffende meetresultaten, waarnemingen, onderzoek, reis- en vluchtgegevens enz
- Voor het loggen van de technische gegevens gebruikt men de vluchtrecorder.
- [2] registreren, vastleggen
de loggen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord log
- Het woord loggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loggen" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be