• log·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
loggen
logde
gelogd
zwak -d volledig

loggen

  1. (scheepvaart), (verouderd) de vaart/snelheid van een schip met een log bepalen en noteren in het logboek
    • Bij het loggen met de handlog zet één matroos de log overboord en hij telt de merkjes (knopen) op de lijn die door zijn hand gaan, de ander hanteert een zandlopertje. 
  2. het stelselmatig registreren van gegevens betreffende meetresultaten, waarnemingen, onderzoek, reis- en vluchtgegevens enz
    • Voor het loggen van de technische gegevens gebruikt men de vluchtrecorder. 

de loggenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord log
83 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be