Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord libel libellen
verkleinwoord libelletje libelletjes

Zelfstandig naamwoord

de libelv / m

  1. (dierkunde) benaming voor insecten uit de orde Odonata  , netvleugeligen met een lang achterlijf
     Niet zonder trots showt de boswachter open plekken, „corridors”, waar insecten, reptielen en amfibieën profijt van trekken, zoals de libel en de hagedis.[6]
  2. (gereedschap) onderdeel van een waterpas in de vorm van een met vloeistof gevuld buisje met een luchtbel, gebruikt om een zuiver horizontale stand vast te stellen
     „Hiermee kun je zien of iets recht is. Als dat zo is, zit het belletje midden in de libel.” Anna legde de waterpas op de vlakke werkbank.[7]
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord libel libellen
verkleinwoord libelletje libelletjes

Zelfstandig naamwoord

[B] het libelo

  1. publicatie waarin iets of iemand spottend wordt bekritiseerd
     John Adams was enthousiast over het pamflet: ‘Ik beschouw de publicatie van dit libel als een bewijs dat (…) er een partij is die gewonnen is voor de democratische beginselen’.[8]
Synoniemen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[9]

Meer informatie

Verwijzingen