landen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van landen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		landen			te landen
	toekomend		zullen landen			te zullen landen
voltooid	tegenwoordig		zijn geland			te zijn geland
	toekomend		geland zullen zijn			geland te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	landend		geland			ev. land	mv. verouderd landt	lande
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	land	landt	landt	landt	landt	landen	landen	landen
verleden (o.v.t.)	landde	landde	landde	landde	landde	landden	landden	landden
toekomend (o.t.t.t.)	zal landen	zult/zal landen	zult/zal landen	zult landen	zal landen	zullen landen	zullen landen	zullen landen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou landen	zou landen	zou(dt) landen	zoudt landen	zou landen	zouden landen	zouden landen	zouden landen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geland	bent geland	bent/is geland	zijt geland	is geland	zijn geland	zijn geland	zijn geland
verleden (v.v.t.)	was geland	was geland	was geland	waart geland	was geland	waren geland	waren geland	waren geland
toekomend (v.t.t.t.)	zal geland zijn	zal/zult geland zijn	zult/zal geland zijn	zult geland zijn	zal geland zijn	zullen geland zijn	zullen geland zijn	zullen geland zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geland zijn	zou geland zijn	zou/zoudt geland zijn	zoudt geland zijn	zou geland zijn	zouden geland zijn	zouden geland zijn	zouden geland zijn